Het woord schuld stamt uit het Proto-Germaans (skul). Het betekende oorspronkelijk “moeten” of “verplichting”. Ook het werkwoord “zullen” stamt hiervan af (namelijk een nog te verrichten verplichting).
Schuld is nauw verbonden met zonde. Het begaan van een zonde betreft het overtreden van een goddelijke wet. Voor de kerstening betrof zonde een rechtsbegrip, namelijk het schuldig zijn aan een daad, mogelijk de overtreding van een absolute waarheid.
Sommige wetenschappers nemen aan, dat schulden in de oudheid van tijd tot tijd werden kwijtgescholden. Het Nieuwe Testament benadrukt de vergeving van schulden (de Romeinen zagen namelijk zelden van schuldvorderingen af). Omdat een directe relatie bestond tussen religie, heerser en handel (gereguleerde markten, vaak in en rond tempels), valt het punt te maken dat het vergeven van schulden ook geldschulden betreft. Overigens was het gedeelte van de bevolking dat vrij was gering: het merendeel betrof slaven en onvrijen, die geen bezit en dus geen schulden hadden. De meesten waren bezit evenals hun kinderen en kindskinderen. Ze hadden dus een lijfschuld.
De mens is een groepsdier. Als eenling is de mens uitzonderlijk kwetsbaar. De groep maakt de mens als soort succesvol. Met de ontdekking van de landbouw ontstonden complexere samenlevingen, omdat eigendomsverhoudingen en zaken op langere termijn moesten worden geregeld. Hierdoor moesten structuren worden ontwikkeld die het onmiddellijke belang van individuen en generaties overstegen. Het oprichten van deze structuren voltrok zich gewapenderhand. Het waren dus de krijgers die bezit (in essentie grond) verwierven. Binnen het territorium van de gemeenschap werd de wijze van bezitsverdeling vastgelegd in goddelijke wetten, waarbij de heerser zelf goddelijk was of door God werd gelegitimeerd.
Geboden en verboden, plichten en rechten; ze zijn met ons vooral sinds de landbouwrevolutie, nu zo’n 7.000 jaar geleden. Het merendeel van de mensheid leeft sindsdien in verschillende gradaties van horigheid, omdat men niet meer in te brengen heeft dan arbeid en aan arbeiders is zelden gebrek – en er is geen verschil tussen handjes en hersens. Gij zult arbeiden in het zweet uws aanschijns. Pas na gedane arbeid vindt men rust. Het recht geldt dus pas aan het eind van de dag. Geboden, verboden en plichten gaan hieraan vooraf.
In onze moderne samenlevingen lijkt het alsof de horigheid verdwenen is. De invloed van de kerk is sterk geslonken en absolute heersers kennen we niet meer. We hebben democratieën, die de soevereine wil van het volk tot uiting brengen. Heel even dachten we dat er onvervreemdbare rechten waren. We bleken echter bevestigend te hebben geantwoord op de vraag: Wollt Ihr die totale Schuld?
We zijn nu zover dat in het beschaafde Europa van vandaag miljoenen mensen leven die te weinig te eten hebben, verstoken zijn van zorg en geen onderdak hebben. Velen hadden dat voorheen wel en zij hadden vaak ook bezit. De Europese belofte maakt schuld zou je zeggen, maar omdat men in een democratie per definitie zijn eigen belofte creëert, draagt men de schuld ook zelf. Een lijfschuld.
De armlastigen arbeiden niet. En als ze al arbeiden, zijn ze niet productief genoeg. Zij zullen niet voldoende en zijn dus schuldig. Uiteraard gelijk voor de wet, maar niet gelijkwaardig. De enige grondwet is een oeroude wet – een goddelijke wet – en deze blijkt springlevend.
Zonde.